Plato Flashcards

1
Q

Waardoor maakte Socrates zich impopulair in Athene?

A

Socrates onderzocht de wijsheid van de Atheners door ze te ondervragen en hun onwetendheid aan het licht te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe legt Socrates uiteindelijk de orakelspreuk uit dat niemand wijzer is dan hij?

A

Het is niet Socrates, maar de god (via het orakel van Delphi) die wijzer is dan hij. De god gebruikt Socrates’ naam alleen bij wijze van voorbeeld, omdat Socrates inziet dat de waarheid niets voorstelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Socrates gaat in Plato’s dialoog de Apologie gesprekken aan met vertegenwoordigers van drie verschillende groepen. Welke groepen zijn dat? Eén van die groepen lijkt er genadiger vanaf te komen dan de andere. Welke groep is dat, en in welke zin komt die groep er genadiger van af?

A
  1. Politici
  2. Dichters
  3. Handwerklieden.

De handelswerklieden komen er genadiger vanaf omdat zij ook dingen wisten die Socrates niet wist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarop is, volgens Socrates (in de Apologie), de aanklacht gebaseerd dat hij de jeugd zou bederven?

A

De jeugd (vooral van rijkere families) vond het leuk om Socrates op te volgen, om mensen te horen uitvragen. Zij kwamen dan tot dezelfde conclusie als Socrates: dat de meeste mensen vrij weinig weten. Hierdoor werden sommigen boos op de jeugd, maar vooral op Socrates.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Plato’s Euthydemus

Socrates probeert de jonge Clinias in te laten zien dat hij zijn best moet doen om kennis te verwerven. Welke fases kunnen we grofweg in de gehele argumentatie onderscheiden?

A

-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bedoelt Socrates in Euthydemus met de uitspraak ‘verstandig zijn is toch zeker wel geluk’?

A

Geluk zou in dit geval kunnen worden vertaald naar ‘een positieve invloed hebben op de omstandigheden’.
De omstandigheden worden positief beïnvloed door het kiezen van een verstandige dokter, generaal, enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

In antwoord op Meno’s vraag om evaluatie doet Socrates een beroep op wat hij van priesters en priesteressen gehoord heeft. Hoe interpreteer je dat beroep als zodanig?

A

Het is zoiets als zeggen: “Kijk zij zeggen het, dus dan moet het wel zo zijn.” = beroep op autoriteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt de ‘anamnese-theorie’ in?

A

De anamnese-theorie probeert wederherinnering aan te tonen d.m.v. het stellen van vragen en het creëren van twijfel over veronderstelde aannames van de ander. Vervolgens probeert het de ander via die twijfel te leiden naar een antwoord waarvan de ondervraagde het in eerste instantie dacht het niet te weten. Het probeert te laten zien dat die kennis als het ware al ‘in de ander’ zit.

Een belangrijke verborgen premisse hierbij is dat de ondervrager er vanuit gaat dat de ziel een vorig leven had.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem wat kenmerken van Plato.

A
  • Leefde 427-347
  • Stichtte de Academie (387), een soort onderzoeksinstituut
  • Schreef dialogen en mogelijk brieven.
  • Zette op schrift wat sommigen als Socrates’ filosofie zien.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt het probleem Socrates in?

A
Socrates (469-399) schreef zelf niets.
We moeten daarom afgaan op wat anderen schrijven:
- Plato
- Xenophon
- Andere Socratici
- Komedieschrijvers

Maar daartussen is weinig overeenstemming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wie was Socrates? Noem enkele kenmerken.

A
  • Geboren te Athene - ca. 469
  • Getrouwd met Xanthippe, drie zonen

Een aantal belangrijke gebeurtenissen:

  • Peloponnesische oorlog (431-404). Associatie met Alcibiades, Critias.
  • Tirannie van de Dertig (404-403). Aanvoerder: Critias.
  • Gifbeker (399). Officiële aanklacht: nieuwe goden, bederven v/d jeugd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kenmerkt de Socratische filosofie?

A

Intellectualisme
- Wie het goede kent, doet het

Priority of definition
- We kunnen pas weten of iets f is als we weten wat F is (eerst definitie weten, dan kennen)

Beperkt zich tot ethiek

Claimt niets te weten
- ‘Socratic ignorance’

Elenctische methode
- Brengt gesprekspartner tot ‘aporie’ (filosofische vraag leidt niet tot een bevredigend antwoord)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt de Socratische elenchus in?

A

ἔλεγχος (elengkhos) betekent ‘toetsing’/’weerlegging’.
- Van these of tegenstander?

  1. Met een vraag ontlokt Socrates een these: p
    Gewoonlijk een τί-vraag: ‘wat is x’?
  2. De gesprekspartner beweert ook q, r
  3. Socrates leidt daaruit af: ¬p (niet P)

Resultaat: p wordt verworpen
en de gesprekspartner weet het niet meer (aporie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Er wordt vaak een chronologische indeling gemaakt, met ontwikkeling in Plato’s denken. Hoe worden zijn dialogen ingedeeld?

A
  1. Vroege dialogen (Socratische)
    - hebben ethische focus, aporie als einde, rijk narratief
  2. Midden dialogen
    - hebben vormenleer, rijk narratief, zijn constructief.
  3. Late dialogen
    - stellen vormenleer minder centraal, narratief treedt naar achtergrond, dialoog lijkt minder ‘echt’.

Bewijs hiervoor is echter zwak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn enkele historische elementen (achtergronden) voor Plato’s vormenleer?

A
  • Socrates’ vraag: wat is x?
  • Protagoras en andere: we oordelen uit ons perspectief.
  • Heraclitus: alles is doorzeefd van tegendelen, en voortdurend in beweging.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Over wat voor zijnden spreek Plato in werken als de Phaedo, Staat, Symposium en Timaeus?

A

Plato spreekt over zijnden die:

  • niet in tijd en ruimte zijn;
  • niet zintuiglijk waarneembaar zijn;
  • onveranderlijk zijn;
  • volmaakt zijn wat ze zijn;
  • perspectief-onafhankelijk zijn;
  • en daarom los zijn van hun vele zintuiglijke instantiaties (verwezenlijking/realisatie).
17
Q

Wat voor functies (5) hebben de vormen van Plato?

A
  1. Ontologisch: één boven vele
  2. Causaal: oorzaak v/h zijn van participanten
  3. Epistemologisch: stabiel object van kennis
  4. Moreel: nastrevenswaardig (als echt zijnde)
  5. Taalfilosofisch: referent van ons spreken
18
Q

Wat houdt ‘Compresence of opposites’ in?

A

Alle waarneembare dingen worden gekarakteriseerd door compresence of opposites:
- Ze zijn zowel zus als niet-zus.

19
Q

Hoe spreekt Plato over vormen, en waarom is dit problematisch?

A

Plato spreekt over vormen als

  • originelen waarvan sensibilia (dingen die gevoeld kunnen worden) imitaties zijn;
  • perfecte gevallen waarnaar sensibilia streven;
  • items waaraan sensibilia deelhebben.

Maar dit is problematisch, want: ….

20
Q

In de Politeia (Staat) spreekt Plato over een vorm van het Goede. Wat houdt dit in?

A

Dit zou boven het zijn uitgaan. -> Zonvergelijking.
Parallel in 2 opzichten:
1. Oorzaak van groei/zijn
2. Oorzaak van zichtbaarheid/kenbaarheid

“Wat waarheid aan het gekende geeft en kenvermogen aan de kenner”

21
Q

Hoe staan het Intellect en haar vermogens parallel aan het Goede?

A

A) Intellectie (dianoia) -> Het Goede
B) Kennis (epistême) -> Wiskundige objecten
C) Overtuiging (pistis) -> Sensibilia
D) Vermoeden (eikasia) -> Beelden

22
Q

Wat houdt de ‘Paradox of inquiry’ in?

A

Meno’s Paradox:

  1. je kent x of je kent x niet.
  2. als je x kent, kun je x niet (onder)zoeken.
  3. als je x niet kent, kun je x ook niet (onder)zoeken.
  4. je kunt x niet (onder)zoeken.
23
Q

Wat gaat er mis met deze paradox?

A

Er worden verschillende definities van ‘kennen’ door elkaar gebruikt. –> ‘Equivocation’

24
Q

Wat houdt ‘aporie’ in?

A

Wanneer een dialoog tot een onbevredigend antwoord leidt (door de waarheid niet te weten)