Plato Flashcards Preview

Antieke filosofie liza > Plato > Flashcards

Flashcards in Plato Deck (17)
Loading flashcards...
1
Q

Vertel eens iets over Plato

A
  • Geboren te Athene
  • Was een leerling van Socrates
  • Dood van Socrates heeft een grote invloed op hem
  • Stichting van de Academie (387)
  • Drie bezoeken aan Sicilië (387, 367 en 360).
  • Toetreding Aristoteles aan de Academie (367)
  • Plato sterft (348/347)
2
Q

Wat houdt Plato’s Ideeënleer in?

A

Een Idee is het unieke, zelfstandige prototype van een soort of klassen van een algemeen begrip. Hetgene wat aan onze zichtbare wereld wordt meegegeven. Wij mensen proberen deze Ideeën werkelijk te maken, echter is dit altijd een imperfecte versie van het werkelijke Idee.

3
Q

Wat betekent zelfpredicatie met betrekking tot de Ideeënwereld?

A

Elk Idee is datgene wat het zelf uitdraagt, de hoogste vorm er van. Het zegt iets over zichzelf. (rechtvaardigheid is rechtvaardigheid)

4
Q

Toepassingen van Ideeënwereld op drie gebieden

A
  1. Metafysica/ontologie: alleen Ideeën bestaan wettelijk, de dingen om ons heen zijn hier slecht onvolmaakte afbeeldingen van.
  2. Epistemologie: alleen van de Ideeën hebben we werkelijke kennis. Om ons heen hebben we slechts meningen.
  3. Ethiek: de deugden zijn niet relatief maar gefungeerd op eeuwige en onveranderlijke Ideeën.

Dus de Ideeënwereld omtrekt de hele wereld van Plato.

5
Q

De zonvergelijking

A

Door middel van zonnestralen zien we objecten op aarde. Bijv. blaadjes of een hond. We hoeven hiervoor niet perse de zon zelf waar te nemen. Het goede staat in deze vergelijking voor de zon, want het goede staat boven het Idee en maakt het Idee mogelijk. Door middel van de Ideeën die al in onze herinneringen zitten kunnen we de Idee blaadjes of de Idee hond waarnemen (afkomstig van het Goede). We hoeven daarvoor het Goede zelf niet waar te nemen. Want we zien de blaadjes en hond ook zonder de zon waar te nemen.

6
Q

De drie bedden vergelijking

A

Het allerhoogste Idee van het bed is de Idee bed. Je kunt kiezen voor een concreet bed (een bed maken) en hiervan kan een afbeelding/schilderij van een bed worden gemaakt. Zij staan in verhouding tot elkaar. Maar elk bed is weer een stukje/deel van de Idee. Elk bed heeft een maker: god, handwerker en een schilder.

De handwerker heeft contact met het Idee in een klein deel. Hierdoor heeft Plato waardering voor handwerkers. Hij heeft minder waardering voor de schilder, want deze beeld alleen het fysieke af en niet de Idee.

7
Q

De grotvergelijking (Allegorie van de grot)

A

Men is vastgebonden in de grot. We zien alleen maar de schaduwen van de Ideeën. Dat zien we doordat er achter ons een vuur is (de demiurg die de Ideeën naar onze wereld vertaald). Wanneer de filosoof uit de grot komt, ziet hij de echte Ideeën, hij wordt verblind door de zin en krijgt dit inzicht. Hij is dan verplicht om af te dalen in de grot en de andere gevangenen dat inzicht mee te geven.

8
Q

Wat zijn de elementen van de grotvergelijking? (5)

A
  1. Vuur –> Demiurg: de goede god: maakt concrete objecten van de Ideeën.
  2. Schaduwen –> waarneembare werkelijkheid
  3. gevangenen –> de mens
  4. Objecten –> de Ideeën
  5. Zon –> het goede
9
Q

Bezwaren tegen de Ideeën (3)

A
  1. Het participatieprobleem: hoe kunnen dingen in onze wereld deelnemen aan de Ideeënwereld?
    - Niet aan de hele Idee: anders is de Idee op.
    - Niet aan een deel van de Idee: te beperkt.
  2. Derde mens probleem: Als de Idee mens de mens is en wij op aarde mensen hebben. Hoe kan de Idee mens er dan boven staan, terwijl het er ook naast moet staan?
  3. Onkenbaarheid van de Ideeën: wat hebben we aan Ideeën als we ze niet kunnen kennen.
10
Q

Wat is het goede?

A

Staat boven de Idee. Het zorgt voor kenbaarheid van het goede en zorgt ervoor dat de Ideeën bestaan.

11
Q

Geef de zes argumenten waarom de ziel onsterfelijk is. (Socrates, Phaedo)

A
  1. Cyclus van tegengestelden: alles in de natuur is in zijn tegenstelling. De ziel verdwijnt niet maar gaat over in een andere toestand.
  2. Herinneringen aan de Ideeën: we hebben toegang tot de Ideeënwereld, dit hebben we geleerd in ons vorige leven.
  3. Verwantschap met de Ideeën.
  4. De ziel als Idee van ‘leven’: de ziel kan dus niet doodgaan.
  5. Ziel als zelfbeweger: de ziel beweegt vanuit zichzelf, dus kan het niet vergaan door een factor van buitenaf.
  6. Geen vernieling door eigen kwaal: een kwade/slechte ziel is als een ziek lichaam. De kwaal van de ziel is morele slechtheid, maar de ziel vergaat er niet door.
12
Q

Twee argumenten voor de onsterfelijkheid van de ziel volgens Plato

A
  1. Verblijf in de Ideeënwereld: herinneringen aan de Ideeën.

2. Reïncarnatie als dier.

13
Q

Driedeling van de ziel

A
  1. Redelijkheid (in het hoofd).
  2. Strevend (in de borst)
  3. Begerend (in de buik)
14
Q

Opvoeding van de wachters

A

Krijgen literaire en muzikale vorming en fysieke training. Binnen deze klassen worden leiders als verkorenen uitgezocht.

15
Q

Het leven van de wachter (5)

A
  1. Geen bezit, dit leidt tot meer begeerten.
  2. Geen gezin, allen kinderen zijn jouw kinderen.
  3. Gezamenlijke maaltijden.
  4. Voortplanting naar selectie.
  5. Mannen en vrouwen zijn gelijk.
16
Q

Wat vond Plato van kunst en literatuur?

A

Theater zou verboden moeten worden:

  • moreel incorrecte voorstelling van goden en helden.
  • geen inleving: leugens, gewennig en immoreel gedrag, emotionele uitbarstingen.

Geen uitbeelding of nabootsing:

  • te grote afstand tot de Ideeënwereld.
  • beeldende kunstenaars hebben geen nuttige posititie in de staat
17
Q

Leg de Demiurg uit

A

De demiurg is de goddelijke ambachtsman die orde brengt in de chaos van losse materie, dit wordt de kosmos. Bij het ordenen richt de Demiurg zich op de Ideeënwereld. Hierbij vertaald hij de objecten uit de Ideeënwereld naar onze wereld. Dit is echter een onvolmaakt beeld, omdat de Demiurg het alleen kan met de materie die hij heeft.