Hoofdstuk 6 Flashcards Preview

ao/cb > Hoofdstuk 6 > Flashcards

Flashcards in Hoofdstuk 6 Deck (13)
Loading flashcards...
1
Q

6.2 Omschrijf de verschillen tussen de definities van fraude in de Wta respectievelijk NV COS 240.

A
  • De definitie in de NV COS is beperkter omdat het daar gaat om een ‘handeling’ en niet om het ‘handelen of nalaten’.
  • De definitie in de NV COS noemt nadrukkelijker de fraudeplegers. (blz. 98)
2
Q

6.3 Welke kernelementen komen in beide definities terug?

A
  • Opzet

- misleiding en onrechtmatig of wederrechtelijk voordeel. (blz. 98)

3
Q

6.4 Welke vormen van fraude worden in NV COS 240 onderscheiden?

A

• Het oneigenlijk toe-eigenen van activa
Vb.: Verduisteren van ontvangsten, ontvreemden van activa.
• Frauduleuze financiële verslaggeving
Vb.: Opzettelijk toepassen van onjuiste veronderstellingen, het opstellen van gefingeerde journaalposten. (blz. 98)

4
Q

6.5 Wat zijn de drie verantwoordelijkheden van de accountant bij het voorkomen en ontdekken van fraude in het kader van de accountantscontrole?

A
  • Een accountant dient de controle uit te voeren conform NV COS standaarden.
  • Een accountant dient continu een professioneel-kritische instelling te tonen.
  • De accountant dient bij een concrete aanwijzing voor fraude de escalatieladder op adequate wijze te doorlopen.
5
Q

6.6 Op welke wijze dient de accountant tijdens de controle van de jaarrekening aandacht te schenken aan frauderisico’s?

A
  • Teambespreking
  • Inwinnen van inlichtingen
  • Evaluatie frauderisico’s
  • Interne beheersingsmaatregelen en opbrengstverantwoording
6
Q

6.7 Waarom is het raadzaam uitgebreider te documenteren dan is voorgeschreven in NV COS 240?

A

De manier waarop de accountant omgaat met frauderisico’s en concrete fraudegevallen kan voor toezichthouders een belangrijk aandachtsgebied zijn. Accountantsdossiers moeten daarom ook goed op orde zijn. (blz. 101)

7
Q

6.8 Wat is de verantwoordelijkheid van de accountant in verband met fraude in het kader van het beoordelen respectievelijk het samenstellen van een jaarrekening? (Blz. 107)

A

Beoordelingsopdracht:
‘Indien de accountant bij de beoordelingsopdracht (aanwijzingen voor fraude) en/of onwettig handelen ontdekt, handelt hij overeenkomstig hetgeen hieromtrent verder in NVCOS 240 en NV COS 250 is voorgeschreven. De openbaar accountant houdt hierbij rekening met de aard en reikwijdte van de opdracht’.

Samenstellingopdrachten:
‘indien de accountant onjuistheden van materieel belang constateert, dient hij met de opdrachtgever te overleggen omtrent toereikende aanpassingen. Indien dergelijke aanpassingen niet worden aangebracht en de financiële informatie daardoor als misleidend kan worden aangemerkt dient de accountant zijn opdracht terug te geven.’ (blz. 102)

8
Q

6.9 Beschrijf in de context van de begrippen ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ en redelijk vermoeden’, de interpretatie door de accountant van de wettelijke meldplicht inzake fraude.

A

Deskundigheid en zorgvuldigheid gaan over de kwaliteit van de werkzaamheden. Het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid is vastgelegd in de beroepsvoorschriften. En het is verder uitgewerkt in de nadere voorschriften voor permanent educatie en nadere voorschriften met betrekking tot controle- en overige standaarden.
Er is sprake van redelijk vermoeden wanneer feiten en omstandigheden objectief bezien voldoende aanleiding geeft voor een verdenking van het plegen van een strafbaar feit (fraude). De Wta spreekt over een meldplicht die ontstaat bij ‘een redelijk vermoeden’.
Indien de accountant vast blijft houden aan het criterium van deugdelijke grondslag, dan zou de AFM van mening kunnen zijn dat de accountant ten onrechte niet dan wel te laat een fraudemelding doet. De meldplicht is laagdrempeliger dan accountants wellicht zullen denken en gewend zijn. (blz. 104)

9
Q

6.10 Mag een accountant een fraudegeval toch melden, als redres heeft plaatsgevonden?

A

Er hoeft niet te worden gemeld indien de accountant zijn cliënt ertoe beweegt de fraude te herstellen. Hiermee wordt de meldplicht aanzienlijk verzacht, mits dat redres dus plaatsheeft. (blz. 107)

10
Q

6.11 Hoe komt het dat een accountant vaker met witwassen te maken kan krijgen dan hij zou denken?

A

Fraude- en witwastransacties hebben vaak eenzelfde patroon en er dus van samenloop van de twee meldplichten sprake kan zijn. (blz. 109)

11
Q

6.12 Moet worden aangetoond dat geld afkomstig is van een misdrijf om te kunnen spreken van ‘witwassen’? Motiveer uw antwoord.

A

Een misdrijf is een relatief zwaar strafbaar feit. In het strafrecht wordt witwassen omschreven als het verbergen of verhullen van een voorwerp wetende dat het uit enig misdrijf afkomstig is. Het geld moet met illegale activiteiten zijn verdiend. (blz. 109)

12
Q

6.13 Wat is het verschil tussen subjectieve en objectieve indicatoren voor de meldplicht bij witwassen in de Wwft?

A

In het geval van objectieve indicatoren dien je altijd – dus zelfs als er geen enkele indicatie is van daadwerkelijk witwassen – te melden als de genoemde elementen van de indicator zich in een concrete situatie voordoen, terwijl bij de accountant bij de subjectieve indicator de ruimte wordt gelaten zelf in te schatten of iets verband zou kunnen houden met witwassen. (blz. 110)

13
Q

6.14 Noem vier voorbeelden van subjectieve indicatoren van witwassen.

A
  • Transacties met landen die zwakke anti-witwaswetgeving kennen;
  • Transacties waarbij cliënten moeilijk doen bij het zich identificeren;
  • Transacties waaraan de bedrijfseconomische realiteit ontbreekt;
  • Transacties die niet stroken met het beeld dat het bedrijf en de jaarrekening oproepen. (blz. 111)